
Achter het water rijst de spoordijk op als een zware, horizontale massa, waartegen de ritmische herhaling van de draagconstructies van de bovenleiding scherp afsteekt. Deze constructies – dun, geometrisch en regelmatig – leiden het oog in een cadans naar de spoorbrug over de Lek. De brug markeert de horizon als een krachtig architectonisch silhouet, met een elegante boog en robuuste metalen lijnen.
De compositie speelt nadrukkelijk met contrasten: donkere tinten van water en gras benadrukken de helderheid van de spoordijk en de brug, waardoor een grafische spanning ontstaat tussen natuur en techniek. Ondanks de zomerse zon overheerst geen lichte luchtigheid, maar juist een ingetogen, bijna contemplatieve sfeer. Het werk suggereert een balans tussen rust en beweging, natuurlijkheid en constructie. Symbolisch gezien kan de brug gelezen worden als verbinding – tussen oevers, tussen natuur en industrie, of zelfs tussen verleden en toekomst – in een landschap dat tegelijk vertrouwd en abstraherend aanvoelt.